Dé tool voor het registeren van bewegend beeld. Hier valt heel wat over te zeggen. Logisch, toch?
Inleiding
Bij de creatie van audiovisuele producten impliceert een creatieve keuze vaak ook een technische keuze.
Wanneer de maker/producer/regisseur van een videoproduct een bepaald effect beoogt, maar de cameraman niet in staat is om dit effect uit de camera ‘te toveren’, dan wordt het creatieve proces afgeremd, en kan het verhaal aan waarde verliezen. Moderne digitale videocamera’s nemen het beste uit hun voorgangers over, en voegen nieuwe technologische ontwikkelingen toe.
Vandaag bevinden we ons in een fantastische tijd voor de creatie van AV-producten: dankzij steeds goedkoper wordende kwaliteitscamera’s en accessoires.
De lat voor videomakers ligt steeds hoger, om nog creatiever aan de slag te gaan, met steeds betere opnametools. Full HD-acquisitie lijkt anno 2022 al een beetje passé.
Videocamera’s worden steeds kleiner en beter van kwaliteit. Daar waar je voor stabiele hand-held-shots enkele jaren geleden nog een volledige steadicam-uiterusting nodig had, kan dit nu met een handheld 4K-camcorder met ingebouwde stabilisator.
Net als het het ABC van de videocreatie (beeldtaal), vormen een goede kennis van de technische begrippen van videocreatie mee de basis van een geslaagd videoproduct.
Omdat dit een erg uitgebreide les is, vind je hieronder de structuur:
4.1 Camera-crew
4.2 Videocamera
4.2.1 Camerastanden
4.2.2 Sensor
4.2.3 Lenzen
4.2.3.1 Brandpuntafstand
4.2.3.2 Videocamera met vast ingebouwde lens
4.2.3.3 Videocamera met verwisselbare lenzen
4.2.3.4 Zoomlenzen
4.3 Cameratypes
4.3.1 Consumer-camera’s
4.3.2 Prosumer-camera’s
4.3.3 Professionele camera’s
4.4 Opname-instellingen
4.4.1 Scherpstelling
4.4.2 Scherptediepte
4.4.3 Diafragma
4.4.4 ND-filter
4.4.5 Witbalans
4.4.6 Gain/ISO
4.4.7 Sluitertijd
4.4.8 Zebra en focus peaking
4.5 Audio
4.5.1 Audio – tips
4.5.2 Gescheiden audio
4.6 Analoog vs. Digitaal
4.7 Formaten en codecs
4.8 Opslagmedia
4.9 Resolutie
4.10 Bitrate
4.11 Framerate
4.1 Camera-crew
Een uitgebreide ENG/EFP-ploeg bestaat uit drie personen: cameraman/-vrouw, geluidsman/-vrouw en reporter/journalist.

Bij een uitgebreide ENG opnameset, electronic news gathering, gebruikt men meestal een camcorder en een aparte mono of stereo audiomixer, ook wel mixette genoemd. De cameraman is verantwoordelijk voor de werking van de hulpmiddelen voor beeldregistratie , terwijl de geluidsman het audiogedeelte van de camera inregelt en de externe audioapparatuur (mixette, microfoons, zenders enz.) bedient.
Tegenwoordig wordt nog slechts een klein deel van de ENG-reportages in Vlaanderen op deze manier gemaakt.
Vaak kiest men (uit financiële overweging) echter voor kleinere ploegen:
– 2-mansploeg: cameraman/-vrouw en reporter/journalist
– éénmansploeg: reporter/journalist die ook instaat voor bediening van de camera en geluidsregistratie
Omdat budgetten bij regionale televisiezenders kleiner zijn dan vb. die van de openbare omroep, werkt men bij RTV, TV Oost, ATV, TV Limburg al vele jaren met éénmansploegen voor de meeste nieuwsreportages. Andere namen voor éénmansploegen zijn: videojournalist, camjo en videoreporter.
Ook bij DPG MEDIA (VTM Nieuws) experimenteert men momenteel met videoreporters.
4.2 Videocamera
De belangrijkste onderdelen van videocamera zijn de camerabody (met sensor en opname-device), de lens, het audio-gedeelte en de viewfinder/LCD-scherm.
Hieronder vind je uitleg over drie belangrijke zaken, typerend voor videocamera’s:
- Camerastanden
- Sensor
- Lenzen
4.2.1 Camerastanden
Een videocamera heeft steeds drie standen:
- Camera: een camera die in deze stand geschakeld wordt, staat ‘standby’ om video-opnames te maken. Op het LCD-scherm/de viewfinder is het live-beeld dat op de sensor valt, te zien.
Dit wil zeggen dat de camera klaarstaat om een shot te filmen. Met het induwen van de opname(REC)-knop begint de opname te lopen. Het klinkt heel logisch, tot je een eerste keer je voeten filmt wanneer je denkt in stand by te staan, en door op REC te duwen, eigenlijk een accidentele opname stopt, in plaats van een nieuwe te starten. Dit gebeurt gelukkig (meestal) bij iedereen slechts één keer. - Media/VTR: in deze stand kan je op de camera het opgenomen materiaal bekijken. Bij tape-based camera’s spreekt men van VTR (Video Tape Recorder), omdat in de VTR-stand de videoband kan teruggespoeld en afgespeeld worden. Bij digitale camera’s (file-based) zonder videocassette, spreekt men meestal van de Media- of Review-stand
Je krijgt per opgenomen beeld een thumbnail van elk fragment, die je via touch-screen of een joystickje kan selecteren en afspelen. Ookal kan je in de weergave-stand opgenomen beelden wissen, toch is het aangeraden dit niet te doen. Wie voldoende ruimte heeft op z’n opslagmedium, hoeft tijdens het filmen geen selectie te maken. Meer hierover in de les postproductie. - Off: camera staat uit
4.2.2 Sensor

Een camcorder werkt meestal met een CCD-sensor (Charge Coupled Device). De CCD is het cruciale onderdeel van de camera. Het heeft een lichtgevoelig oppervlak dat bestaat uit duizenden afzonderlijke halfgeleiders. Elk onderdeel van de gefilterde afbeelding wordt hier verzameld als een afzonderlijke pixel. Wat de CCD vervolgens doet, is de hoeveelheid licht die elke pixel ontvangt, omzetten in een kleine elektrische lading die rechtreeks gekoppeld is aan de kleur (kleurtoon) en de verzadiging (helderheid) van die pixel.
De beeldsensor zet de beeldinformatie dus om naar digitale signalen voor registratie.
Sommige camera’s hebben ingebouwde stabilisatie, voor foto én video. Zij compenseren de handelingen bij het fotograferen/filmen uit de hand. Cool!
To put it simply, an image sensor is to a digital camera what film is to an analog camera
Een ander type sensor voor videocamera’s en cinema-camera’s is de CMOS-sensor, die je ook in fototoestellen vindt.
Je hebt videosensors in vele formaten en kwaliteiten. Het type sensor is bepalend voor de ‘stijl’ die een camera weergeeft. Full-frame-sensors geven een andere beeldweergave dan ‘kleine’ sensor-camera’s.
De grootte van sensor hangt niet samen met de maximum resolutie: er zijn zowel kleine sensors (GoPro Hero4) die 4K kunnen registreren, als Full-frame-sensors.
Al zal de grote sensor, per pixel meer beeldinformatie kunnen opnemen dan de kleine. Daarom zijn grootsensor-camera’s ook vaak beter in low-light-situaties, met minder ruis tot gevolg.
Over het algemeen geldt dat goedkope (consumer en prosumer) camera’s kleine sensoren bevatten, terwijl duurdere (vb. cinema-camera’s) over grote sensoren beschikken.

Ter info: smartphones hebben een erg kleine sensor, en zullen wss nooit de beeldkwaliteit van professionele camera’s kunnen evenaren.
De sensorgrootte van een camera heeft ook impact op de brandpuntsafstand. Dezelfde 35mm-lens geeft een meer groothoek resultaat op een Full-frame-camera, en een meer ingezoomd kader op een kleinsensor-camera. Dit noemt men ‘crop factor’

De JVC GY HM250 prosumer camera heeft een relatief kleine sensor. Eén van de rechtstreekse gevolgen is een redelijk ‘plat’ (flat) ogend beeld, en een grote scherptediepte (behalve in tele-stand). Spelen met scherptediepte gaat moeizamer dan bij Full-frame spiegelreflex-toestellen.
Sommige mensen zeggen dat full frame sensors het ‘kleinere scherptediepte’-effect krijgt, maar omdat je (door crop factor) vaker telelenzen gebruikt op zo’n camera’s, is dit mogelijk slechts perceptie, en is de realiteit dat de brandpuntafstand van de lens meer ‘bokeh’ veroorzaakt;
Een erg interessant artikel over de rol van sensors in video, vind je op videomaker.com

4.2.3 Lenzen
Er zijn twee soorten videocamera’s: mét of zonder vast ingebouwde lens. Beide types camera hebben hun voor- en nadelen, en specifieke kenmerken.
Naast het onderscheid verwisselbare lens of vaste lens, hebben we zoomlenzen en lenzen met vaste brandpunt-afstand (primes).
Alle professionele camcorders, maar ook een aantal prosumer camcorders, hebben verwisselbare objectieven. De cameraman kan dus kiezen voor een zoomobjectief met andere kwalificaties of voor een vaste- niet zoombare- lens. Over het algemeen wordt bij nieuws- en achtergrondreportages een standaard objectief gebruikt met zoomoptie en extender.
Sommige lenzen, zoals deze Canon cinema zoom, zijn heel erg duur.
4.2.3.1 Brandpuntafstand
Brandpuntafstand (uitgedrukt in mm) is een term uit de optiek, en betekent in praktijk de zoomverhouding van een lens. Des te lager het getal (vb. 16mm), des te meer een lens een groothoekbeeld kan weergeven op de camera. Hoe kleiner de ‘brandpuntafstand’, hoe groter de beeldhoek. Deze terminologie komt overeen met deze vanuit de fotografie.

Op lenzen met een vaste brandpuntafstand, staat slechts één waarde (vb. 50mm). Lenzen met een zoombereik, krijgen logischerwijs twee waardes (vb. 17mm-200mm). Tele-zoomlenzen (vb. brandpuntsafstand 500mm) zijn lenzen met een extreem grote zoom: je kan vanop tientallen meters een object ‘sensorvullend’ in beeld brengen.
Deze pagina van de Sony-website geeft je een goede weergave van het begrip brandpuntsafstand (focal length), en de verhouding met het diafragma.
TIP: De brandpuntafstand bepaalt mee de hoeveelheid scherptediepte in beeld. Wie een mooi shot wil maken met een voorplan dat scherp in beeld is, en een achterplan dat onscherp is, plaatst de camera’ best zoveel mogelijk naar achter, om dan gewenste kader te maken door in te zoomen. Let op: een videostatief is hierbij onmisbaar, want hoe groter de brandpuntafstand (zoom), hoe meer de bewegingsonscherpte versterkt wordt.
Daarom zijn ‘portretlenzen’ (vb. voor ITV) lenzen met een relatief grote brandpuntafstand (vb. 50mm, 85mm).
4.2.3.2 Videocamera met vast ingebouwde lens

Deze camera’s (vaak consumercamera’s) zijn veruit de meest gebruiksvriendelijke videocamera’s. De ingebouwde lenzen op deze camera’s hebben bijna altijd een zoom-functie, waardoor je met één lens zowel groothoekshots als close-ups kan maken. Hierdoor zijn de camera’s geschikt voor ‘Point and shoot’-videografie. Je kan vanuit één camerastandpunt vele shots maken dankzij de zoom-functie. Een nadeel van deze lenzen, is dat zij meestal kwalitatief minder scherp en ‘lichtsterk’ zijn dan hun ‘prime’-tegenhangers. Prime lenzen zijn lenzen waarmee je niet kan zoomen, met een vaste brandpuntafstand.
Voor nieuwsproducties gaat men meestal kiezen voor videocamera’s met ingebouwde zoomlens, omdat het gebruiksgemak in een ENG-situatie primeert op de ‘schoonheid’ van prime-lenzen.
4.2.3.3 Videocamera met verwisselbare lenzen
Steeds vaker wordt vandaag (zowel voor fictie- als non-fictie) gewerkt met videocamera’s met verwisselbare lenzen. Deze camera’s geven een creatiever, filmischer effect. Deze camera’s, die oorspronkelijk enkel voor film/series en reclame gebruikt werden, zie je steeds vaker verschijnen in ‘alledaagse’ televisieprogramma’s. Zo wordt ook Iedereen Beroemd gefilmd met camera’s met verwisselbare lenzen.

Spiegelreflexcamera’s zijn fototoestellen met een videofunctionaliteit. Deze zijn -met wat aanpassingen (vb. een camera-rig)- uit te bouwen zijn tot volwaardige videocamera’s met verwisselbare lenzen. Wie goed kijkt, ziet op de foto hiernaast een spiegelreflex-fototoestel.

De Canon C100 MARK II is een (semi)-professionele videocamera met alle functionaliteiten van een videocamera, maar met verwisselbare lenzen voor ‘onbeperkte creativiteit’. Hier zie je de camera uitgerust met een foto-zoomlens.
4.2.3.4 Zoomlenzen

Zoomlenzen zijn praktisch voor snel reportagewerk, maar soms ook voor de documentaire. Met de snelle traploze zoommotor wordt een snelle wisseling van de lensinstelling gemaakt of juist een zeer geleidelijke in- of uitzoom. Objecten worden kunstmatig dichterbij gehaald of weggezoomd. Ook kan op grotere afstand worden gefilmd, als de cameraman niet dichterbij kan komen, er geen tijd voor is, of omdat het niet wenselijk is.
De aanwezigheid van de cameraploeg bij het filmen op afstand, is dan ook minder nadrukkelijk.
4.2.3.5 Prime lenzen
In de filmwereld wordt al vele jaren bijna uitsluitend gewerkt met prime lenzen, dit zijn lenzen met een vaste brandpuntsafstand.
Sinds enkele jaren (komst van DSLR-videografie) worden primes ook steeds vaker gebruikt voor het filmen van reportage en documentaire. Vooral wie een filmische look, en uitzonderlijke scherpte beoogt, kiest voor prime.
Het registreren van video met prime lenzen is erg tijdsintensief; je moet voor elk nieuw camerastandpunt de camera verplaatsen, en vaak lenzen wisselen.

Samyang-prime lenzen zijn goedkope alternatieven voor de dure cinema-lenzen van Zeiss en Canon (+4000 EUR per lens).
4.3 Cameratypes
4.3.1 Consumer-camera’s

De term consumer of amateur camcorder slaat tegenwoordig alleen nog maar op de beperkte bedieningsmogelijkheden, matig geluid en de mindere prestaties bij weinig of gemengd licht.
De amateur waarvoor dit type camcorder bedoeld is stelt meestal drie eisen: automatische instellingen, hoe kleiner hoe beter en voordelige prijs. De beeldkwaliteit van deze toestellen is -ondanks kleinere sensoren- vaak erg goed.
Eén van de weinige argumenten om als videojournalist niet te kiezen voor een consumer-camcorder, is het gebrek aan audio-mogelijkheden.
Ook mirrorles foto/videotoestellen zijn de laatste jaren erg populair geworden voor videocreatie, dankzij hun compacte formaat en goede, filmische beeldkwaliteit (verwisselbare lenzen, en relatief grote sensors). Deze toestellen vind je ook voor consumerprijzen (al vanaf 400EUR), en hebben ook allemaal Full HD of 4K-beeldkwaliteit, maar missen vaak features die hun ‘duurdere’ broers wel hebben (zoals vb. audio-aansluitmogelijkheden, peaking,..)
De prijzen voor een amateur-camcoder variëren van 300 € tot 1500 € en het is vaak de gebruiker die bepaalt wat het resultaat is. Vooral bij voldoende licht is er soms nauwelijks verschil te zien tussen een camcorder en een professionele camera.
4.3.2 Prosumer-camera’s
Prosumer-camera’s combineren het gebruiksgemak van consumer-camera’s (autofocus, automatische belichting,…), met enkele professionele features (vb. XLR-audio-aansluitingen).
Zoals de term al aangeeft zitten in deze sector zowel de veeleisende consumenten als professionals die low budget, onopvallend of expandable wensen te werken. De prosumer sector floreert steeds beter omdat zij een deel van de onderkant van de echte professionele markt heeft ingepikt.
Prosumer-camcorders bieden:
- handmatige instelfuncties zodat de cameraman beeld & geluid optimaal in de hand heeft.
- optimaal beeld, zelfs met minder licht.
- aanmerkelijk beter en regelbaar geluid. De microfoons zijn vaak voor professionele modellen (XLR) uit te wisselen.
- soliditeit en professionele AV-aansluitingen.
- extra voorzieningen voor montage-doeleinden.
Een goede prosumer camcorder kost tussen de 2500 en 6000 euro.
Anno 2020 is voor alle prosumer-camera’s UHD/4K-resolutie een must. De meeste prosumer-camera’s werken met resoluties tot 4K 50 beelden / seconde.

De Canon XF100 en diens grote broer XF300 zijn succesvolle prosumer-camera’s, geschikt voor videojournalistiek en documentaire.
Prosumer-camera’s herken je meestal aan hun formaat (zie boven). Bijna alle schoudercamera’s zijn echter professionele camera’s (met lenzen waarbij vb. autofocus zelfs niet mogelijk is).

De geluidskwaliteit van de ingebouwde microfoons van prosumer spiegelreflex of spiegelloze toestellen laat vaak te wensen over. Daarom zijn er fabrikanten die audio-oplossingen ontwikkelen om dit te probleem te omzeilen. Met een spiegelreflex-toestel met audio-ingang (bijna altijd mini-jack), kan je zo de kwaliteit van audioregistratie ongelooflijk upgraden.
De BMPCC4K was zonder twijfel een revelatie bij z’n komst in 2019: professionele mogelijkheden, voor ‘consumentenprijs’.
4.3.3 Professionele camera’s

Professioneel betekent bij camcorders in het algemeen dat het apparaat volledig handmatig is te bedienen. Hoge prijzen van 7.500 tot 50.000 euro, de vereiste specialistische kennis en de logge menu-structuur (met heel veel mogelijkheden) maken ze vrij uniek. Deze camera’s worden gebruikt door facilitaire bedrijven, productiehuizen en zenders, waarbij de opnamekwaliteit uiterst belangrijk is.
Het tegenstrijdige aan professionele camera’s is; hoe duurder, hoe minder automatische functies. Een DOP wil immers totale controle over het beeld, en die heb je niet in auto-modus.
De meeste professionele schouder-modellen hebben zelfs geen autofocus-functie, en geen automatische witbalans.
Met de Blackmagic Design URSA-camera-lijn heeft het Australische merk als eerste een professionele productie cinema camera onder de 5000 EUR op de markt gebracht. Andere merken volgden.

Het gebruik van professionele schoudercamera’s neemt af, nu ook goedkope camera’s uitzonderlijke ‘filmische’ beeldkwaliteit kunnen leveren, voor een veel lagere kost. Zo is de Sony A7sII vele malen beter in low-light situaties, dan de veel duurdere schoudermodellen.
De bekende Amerikaanse (web)winkel B&H maakt volgende onderverdelingen in (semi)-professionele camera’s:
4.4 Opname-instellingen
4.4.1 Scherpstelling
Een object is scherp in beeld als tussen de lens en het op te nemen object de juiste scherpstel-afstand is ingesteld.
Om scherp te stellen, zoom je geheel in op het gekozen object en je draait de lens zodanig tot het object optisch, voor het oog, scherp in beeld komt.
Indien de camera dezelfde afstand ten opzichte van het object behoudt, zal het object scherp in beeld blijven, ook bij het in- en uitzoomen. Zodra de afstand verandert (camera neemt ander standpunt in) , moet de scherpstelling worden gecorrigeerd.
De scherpstelring is de ring die het verst van de camerabody staat
Het mag duidelijk zijn dat bij cameravoering vanaf de schouder de afstand voortdurend kan wijzigen. Met de handbediende zoomknop wordt het beeldkader ingesteld.

Bij lenzen met een vaste brandpuntsafstand (waar inzoomen niet mogelijk is), kan de cameraman gebruik maken van een magnification/extend-functie, of peaking op de camera. Dit zijn digitale tools om snel de focus te kunnen afregelen
Bij close-ups wordt direct duidelijk of een object onscherp is. Bij grote totalen – uitgezoomde stand en of beelden op afstand – valt een beetje onscherpte minder snel op, omdat op een bepaalde afstand van het object de scherpte moeilijker is vast te stellen en het gebied of de range waarin de brandpuntsafstand ligt groter is.
Voor het totale beeld geldt dan een gemiddelde scherpte. In geval dat de cameraman met een camera achter een persoon aanloopt, probeert hij zoveel mogelijk dezelfde afstand ten opzichte van de persoon te houden.
Om een zichtbaar onscherp beeld te voorkomen kan het beste in een medium of totaalkader worden gedraaid in uitgezoomde stand van de lens.
Groothoeklenzen hebben het voordeel dat bij het dichtbij draaien de scherpte-instelling minder instelling nodig heeft en de opnamen over een grotere range scherp zijn. Professionele cameramensen zullen altijd tijdens de opnamen met de hand de scherpte bi stellen. Dit vereist echter veel ervaring.
Niet-professionele camera’s hebben ook een automatische scherpstelling. Meestal zijn deze uitschakelbaar. Het is een tegemoetkoming aan de niet-geoefende cameraman. Onder bepaalde omstandigheden ontstaat hiermee tijdens de opnamen automatisch een gemiddelde scherpte. Uitzonderingen waar deze opties problemen veroorzaken met de scherpte zijn:
- zeer gedetailleerde beelden met verschillen in diepte
- onderbelichte beelden
- zwarte vlakken
- bewegende voorwerpen of groepen mensen
- objecten op meer dan 10 meter afstand of minder dan 80 cm
- voorwerpen zonder een vaste vorm, zoals vuurwerk
- …

Door je scherpstelling op automatisch in te stellen ‘zoekt’ de camera constant naar de scherpte. Dit wordt ook wel eens pompen van de camera genoemd. Dit komt onnatuurlijk -het oog doet dit niet- en amateuristisch over. Dat is ook de reden waarom je met een professionele camera steeds manueel moet scherpstellen.
Wie voor een interviewkader niet manueel scherpstelt, riskeert dat de camera de focus automatisch verlegt naar de achtergrond, ipv de geïnterviewde.
4.4.2 Scherptediepte
Het scherptedieptegebied is het deel dat scherp is in beeld. Dit gebied kan groot zijn, dan spreekt men van een groot scherptedieptegebied, of klein, een klein scherptedieptegebied.
Twee elementen van de lens bepalen mee de scherptediepte: diafragma en brandpuntsafstand. Een 85mm-lens op F1.8 (open diafragma) heeft een kleinere scherptediepte, dan een 16mm-lens met F16 (gesloten diafragma)
4.4.3 Diafragma
Het diafragma (of iris) is de mate van opening van de lens. Deze bepaalt hoeveel licht er kan binnenvallen op de sensor. In verschillende situaties ga je ervoor kiezen om ofwel het diafragma ‘open’ te draaien (en dus veel licht binnen te laten), of te sluiten (om minder licht binnen te laten, vb. bij felle zon).

Om het ingewikkeld te maken, drukt men een groot diafragma uit met een lage waarde (vb. f 1.8), en een gesloten diafragma met een hoge waarde (vb. f 22). Dit komt omdat de getallenreeks die diafragmawaardes uitdrukt, eigenlijk breuken bevat (1/1.4, 1/22 …). De cijferreeks is logaritmisch, want ze zijn afgeleid van de oppervlakte van een cirkel. Die oppervlakte wordt telkens gehalveerd wanneer je een kleinere opening kiest. Daardoor wordt de hoeveelheid licht die wordt doorgelaten met de helft verminderd. Kies je een grotere opening, dan wordt de hoeveelheid licht die naar binnen valt verdubbeld. Tussen elk getal zit er 1 diafragmastop verschil in hoeveelheid licht.
Het openen of sluiten van het diafragma heeft geen invloed op het beeldkader, enkel op de hoeveelheid licht dat er binnenvalt.
Hoe meer ‘lichtsterk’ een lens is (en dus hoe groter men het diafragma kan openen), hoe duurder de lens (want hoe moeilijk het is om deze te bouwen).
Net als brandpuntafstand heeft het diafragma een invloed op de scherptediepte in beeld.
In het Engels noemen we het diafragma iris, de verschillende diafragmawaardes noemt men f-stops.

Deze cinema-lens van Rokinon heeft twee ringen: één om scherp te stellen (voorste), en één om manueel het diafragma te regelen. Professionele lenzen laten enkel toe om het diafragma manueel af te regelen (al lijkt dit contradictorisch). Bij goedkopere camera gebeurt de diafragma-sturing meestal automatisch.
Zo goed zou ik het niet kunnen uitleggen.
4.4.4 ND-filter

Bij video draait alles om ‘licht’, net als in de fotografie. Soms ben je in een lichtsituatie waar teveel licht is om een gewenst effect te creëren. Een ND-filter (Neutral Density) of grijsfilter kan je het eenvoudigst vergelijken met een ‘zonnebril’ voor je lens. Een ND-filter wijzigt niets aan de kleuren in beeld, maar verzwakt het licht dat in je camera binnenvalt. Professionele camera’s hebben vaak ND-filters ingebouwd in de camera. Camera’s en lenzen die geen ingebouwde ND-filters hebben, kunnen via een matte box vóór de lens een ND-filter plaatsen.
Situatieschets:
Wanneer men bij buitenopnames (veel daglicht) toch wil filmen met open diafragma (om een kleine scherptediepte te bereiken), gebruikt men ND-filters om het licht dat via de lens op de sensor valt, te beperken.
4.4.5 Witbalans
De witbalans op de camera is een berekening van de witwaarde, waarop alle andere kleuren afgestemd kunnen worden. Het nemen van een witbalans hangt samen met de registratie van een bepaalde kleurtemperatuur. Elke lichtbron schijnt licht uit dat een bepaalde kleurtemperatuur bevat (uitgedrukt in graden Kelvin). De meeste camera’s zijn in staat om automatisch de kleurtemperatuur te berekenen, en doen dit vaak ook erg goed. Zo worden alle kleuren natuurgetrouw weergegeven.

Om te voorkomen dat een camera zich ‘vergist’, hebben de meeste professionele camera’s een manuele witbalans-functie. Om een manuele witbalans te registreren, houdt iemand een wit blad voor de lens (met het omgevingslicht dat gebruikt zal worden bij de shoot), waarna men via een knop op de camera het wit vastlegt. Dit houdt eigenlijk in dat men aan de camera vertelt ‘dit is wit’, waardoor de camera rekening kan houden met de aanwezige kleurtemperatuur.
Filmen met een verkeerde witbalans, heeft tot gevolg dat je beeld er niet natuurlijk (vb. té blauw of té oranje) uitziet.
Meer informatie over witbalans vind je in het hoofdstuk ‘licht’.

Elke lichtsituatie heeft een andere kleurtemperatuur. Op de camera een manuele witbalans registreren houdt in dat je de camera duidelijk maakt in welke lichtsituatie er gefilmd wordt.
Professionele cameramensen kunnen op hun schoudercamera’s uit het hoofd inschatten met welke kleurtemperatuur ze te maken hebben, en hebben de ‘truuc’ van het witte blad niet nodig.
Soms passen monteurs (of graders = kleurbewerkers) in postproductie bewust een ‘foute’ kleurtemperatuur toe op het materiaal dat ze bewerken. Zo krijgen veel oorlogsfilms een groenachtige look, westerns zijn erg geel van kleur, en bij romantische komedies of westerns primeren gele en rode tinten de film.
4.4.6 Gain/ISO
De ISO-waarde is de filmgevoeligheid (of tegenwoordig de sensorgevoeligheid) van een camera. Vroeger kochten mensen fotorolletjes met verschillende gevoeligheden (vb. ISO100 en ISO400).
Bij fototoestellen die kunnen filmen, spreken we zowel in de foto- als in de videostand, van ISO-waarde.
Een verdubbeling van de ISO-waarde (vb. van 200 naar 400) heeft als gevolg dat je maar half zoveel licht nodig hebt, om eenzelfde belicht beeld te krijgen. Je kan dit vergelijken met de sluitertijd: hoe langer de sluitertijd, hoe meer licht je opneemt. Hoe hoger je ISO-instelling, hoe helderder je beeld.
Een verhoging van de ISO-waarde heeft als ‘negatief’ bij-effect, dat de beelden die je maakt korreliger zullen zijn, dan beelden die je maakt met een lage ISO-waarde. Dit zie je ook in onderstaand voorbeeld.
‘It is better than my own eyes’.
Sommige camera’s spreken niet over ISO-waarde, maar over Gain. De waardes worden hierbij uitgedrukt in dB (decibel, om het verwarrend te maken), maar verder verhoudt gain zich op dezelfde manier als ISO: bij een lage gain: (vb. 0dB), neemt de camera minder licht op, bij een hoge gain (vb. 24dB), is de camera lichtgevoeliger.
De vergelijking tussen ISO en gain gaat niet 100% op, maar ze bedienen wel hetzelfde aspect van de sensor: de lichtgevoeligheid. Daarom is het niet verkeerd om ISO en gain in dezelfde mond te nemen. Een hoge gain-waarde stelt je in staat om in donkere lichtsituaties te filmen, maar komt met een ‘korrel’ in beeld, die je -zeker in fullscreen- met het oog kan waarnemen.
4.4.7 Sluitertijd
De sluitertijd bij video is een moeilijk begrip. Bij sluitertijd gaat het erom hoe lang elke frame belicht wordt. De standaard sluitertijd (shutter speed) bij video is 1/50ste van een seconde. Belangrijk om te weten is dat dit onafhankelijk staat van de framerate, waar het gaat om hoeveel beelden er per seconde gemaakt worden. De standaard framerate blijft 25 beelden per seconde, ongeacht de sluitertijd.
Net als bij foto, krijg je bij lange sluitertijden (trager dan 1/50 van een seconde) een meer wazige weergave van de werkelijkheid, terwijl je bij kortere sluitertijden een erg gedetailleerde weergave krijgt.
Het is dus een soort elektronische sluitertijd, waardoor bijvoorbeeld bij autosport een snelle pan niet verandert in een vegend beeld. Ook wordt deze techniek gebruikt om op locatie frequentieverschillen tussen de camera en andere elektronische apparatuur gelijk te schakelen, zoals bij flikkerende computer- en televisiemonitoren, met een afwijkende frequentie van 1/50 hertz. De shutterspeed -sluitertijd – kan variëren van l/50e tot l/2000e van een seconde. Hoe hoger de sluitertijd hoe helderder snelbewegende beelden in een soort slow motion worden geregistreerd.
De techniek van een kortere/hogere sluitertijd betekent ook dat de CCD chip minder lichtopbrengst heeft. Filmen met korte sluitertijd kan dus enkel wanneer er veel buitenlicht is.
Videomakers zullen de sluitertijd aanpassen, naargelang welk effect ze beogen.
Als basisregel zegt met dat m’n qua sluitertijd best het ‘dubbel’ neemt van de framerate (bij een standaard framerate): vb. 1/50ste van een seconde sluitertijd voor 25 beelden per seconden.
4.4.8 Zebra en focus peaking
Zebra en focus peaking zijn camerafuncties die de opname niet beïnvloeden, maar hulpmiddelen tijdens het filmen. Of je zebra of peaking aanzet, zal je dit niet merken in de opname.

Het zebrapatroon is een hulpmiddel om de juiste belichting in een beeldcompositie te bepalen. Het doorzichtige zebrapatroon verschijnt op de overbelichte plekken in de compositie. Het is een indicatie om de belichting te wijzigen en een ander gemiddelde te zoeken. Een groot aantal zebra’s in een compositie duidt op sterke overbelichting. Daar waar de zebra’s overgaan in wit uitgebrande vlekken is er sprake van ernstige overbelichting, waarbij de doortekening van het object onherstelbaar verloren gaat. Vooral witte vlakken zijn gevoelig voor overbelichting door bijvoorbeeld zonnestralen of lampen. Als het centrale object of persoon in de scène overbelicht is, moet de belichting vaak 1-2 diafragmastops worden teruggedraaid. Een enkel vlekje op de minder essentiële partijen is over het algemeen niet storend.

Focus peaking is een hulpmiddel om de scherpe partijen in een beeldcompositie te bepalen. De peaking-functie omlijnt (vaak in rood of groen) wat scherp is. Deze tool is heel handig wanneer je vb. een scherpteverlegging wil maken, want zo moet je niet enkel vertrouwen op je eigen oog, maar wordt je digitaal bijgestaan door peaking-lijnen.
4.5 Audio
Men zegt wel eens dat de helft van het videoproduct uit de audio bestaat. En dat klopt ook. Wanneer de kijker ‘afgeleid’ raakt door een slechte audiokwaliteit, dan raak je hem kwijt, ongeacht de kwaliteit van het beeld. Een mooi gekadreerd interview is waardeloos, als je niet verstaat wat de persoon in beeld vertelt.
Beeld en geluid zijn evenwaardige elementen in video.
Toch wordt vaak -ten onrechte- aan geluid minder aandacht besteed, met een kwalitatief slechter product tot gevolg.
Audio is vaak -meer nog dan video- een parameter waarmee een videoproduct zich kan onderscheiden van anderen. Het is dus cruciaal om in de preproductie goed na te denken over de registratie van geluid.
4.5.1 Audio – tips
In een ideale wereld is er bij elke productieploeg een aparte klankman/vrouw aanwezig, die enkel en alleen kan instaan voor het registreren van de audio. Helaas is dit vaak -budgetmatig- niet altijd mogelijk.

In kleine productieploegen is het daarom interessant om vooraf goed na te denken over audio. Neem op locatie steeds een hoofdtelefoon of oortjes mee, zodat je accuraat het binnenkomende geluid kan monitoren. Wie echt zeker wil zijn, filmt best met een camera met audiolevels. Deze geven het binnenkomende geluid visueel weer, en je ziet meteen of geluid te stil, te luid, of op een goed niveau binnenkomt.
Wie de keuze heeft (in vb. een aankoop), kiest best met een camera met XLR-ingangen. Dit zijn aansluitingen met drie pinnetjes, die gebruikt worden als professionele connectie voor geluid.
Het zijn meestal de duurdere camera’s (+ 1000EUR) die uitgerust zijn met XLR-ingangen, en die ook steeds ingebouwde audiolevels hebben. Deze camera’s hebben 2 aparte ingangen, die onafhankelijk van elkaar geluid registreren.

4.5.2 Gescheiden audio
Camera’s die audio ‘gescheiden’ kunnen registreren genieten een voorkeur. De meeste (semi)-professionele videocamera’s kunnen twee sporen opnemen, sommige cinema-camera’s zelfs tot 8 sporen. Dit wil dus zeggen dat een camera 1 videobeeld vastlegt (via de lens), en tot 8 microfoons (vb. 3 personages, sfeergeluid,…) en opslaat in één digitale file.
Gescheiden audiosporen kunnen in montage dan onafhankelijk van elkaar afgeregeld worden, een enorm voordeel tegenover audio die reeds ‘samengeperst’ wordt bij de opname.
Dit voorbeeld toont het gebruiksgemak van gescheiden audio aan. De opname werd gemaakt met een camera met 2 gescheiden audiosporen. Terwijl de cameramicrofoon het omgevingsgeluid registreert, neemt de handmicrofoon zeer nauwkeurig de stem van de geïnterviewde op. In montage heb je dan de keuze: ofwel monteer je beide audiosporen even luid als ze werden opgenomen (VB1), maar dan kan het zijn dat je de stem niet goed verstaat. Ofwel verwijder je het sfeergeluid, en houd je enkel het belangrijkste spoor over (VB2). Ofwel maak je een mix van sfeergeluid en stemgeluid (VB3).
4.6 Analoog vs. Digitaal
Sinds enkele jaren zijn alle nieuwe camera’s die op de markt komen digitaal en slaan ze de video file-based op.Hierbij worden digitale gegevens (0 en 1) op een digitale drager (vb. SD-kaart / Compact Flash-kaart, XDCAM-schijf) opgeslagen.
Het grote voordeel van file-based workflow merkt men in postproductie. Bij analoge camera’s moet alle video real-time afspelen om in een montagesysteem in te laden, bij digitaal kan je vrijwel meteen starten in montage. Een grote tijdswinst in ENG-situaties
Tot enkele jaren geleden werd video-informatie (analoog en digitaal) weggeschreven op lineaire tapes. Het visioneren (loggen) en inladen van videomateriaal was een tijdrovende klus (het importeren van videobeelden duurt hierbij even lang als de effectieve registratie van rushes, omdat alles real-time moest ingeladen worden).
Analoge ‘dragers’ zijn Betacam SP-tapes, VHS, Hi8,…
Digitale ‘dragers’ zijn digitale tapes (DVD, Digital Betacam, HDV,…) of file-based digitale formaten als .MOV, .MXF, .MP4,…
Een DVD en BlueRay is dus een fysieke drager van digitale video, net zoals een DV-tape of Digibeta-tape. Een VHS-cassette is een fysieke drager van analoge video.
Je kan het verschil tussen analoog en digitaal het best onthouden als je nadenkt over de eventuele ‘digitalisering’ van zo’n dragers: een VHS-cassette die je naar computerfile wil overbrengen, vraagt speciale hardware om het beeld ‘live’ (dus tijdens het afspelen) om te zetten naar digitale files. Hierbij spreken we van een digitalisering. Een video-DVD bevat al informatie in 0 en 1-codering (digitaal), en hoeft dus enkel geript te worden om op een computer (zonder de vorige drager) te werken.
4.7 Formaten en codecs
Videoformaten kan je vergelijken met een winkelkarretje, de container die gebruikt wordt om video op te slaan. Specifieke videoformaten hebben specifieke eigenschappen: zo kan in een .MKV-bestand ook ondertitels kwijt (die je kan uit en aanzetten), is een .MP4-formaat zeer universeel afspeelbaar, en zijn er andere formaten (vb. .MXF) die 8 sporen audio (ipv 2 voor standaardformaten) kunnen opslaan.
MXF (Material Exchange Format) is een professioneel videoformaat, waar vele professionele camera’s video in opslaan, én ook montagesystemen (zoals Avid Media Composer) native mee kunnen omgaan.
De professionele camera’s van Sony, nemen XAVC-beelden op in .MXF-formaat.
Een gestroomlijnde workflow in een ENG-omgeving (van registratie tot archief) is heel belangrijk. Een doordacht gebruik van videoformaten en -codes hoort hierbij.
Codecs kan je vergelijken met de inhoud van het winkelkarretje; het is de manier waarop de nulletjes en éénen die de video vormen worden opgeslagen. Dit kan immers op verschillende manieren (net zoals je een gerecht kan samenstellen met goedkope of dure producten in een winkelkarretje). Bij ‘zware codecs’ ligt de bitrate hoog, bij ‘lichte codecs’ zijn de videobestanden klein, maar is de beeldkwaliteit minder.
Efficiënte codecs (zoals h264) zijn in staat om op een slimme manier video en audio te ‘comprimeren’, zodat je kleine videofiles hebt, met toch een grote beeldkwaliteit.
Alle video’s die je op YouTube bekijkt, zijn door YouTube naar de h264-codec omgezet. H264 is dus een manier om video te ‘comprimeren’.
Er zijn verschillende (gratis en betalende) encoders op de markt: deze vormen videofiles om naar andere videofiles (ander formaat én/of codec), volgens specifieke wensen van de persoon die encodeert.
Zo zal een professioneel monteur een televisiemontage in hoge kwaliteit (zware file) in het archief plaatsen (op een harde schijf), terwijl er een lage kwaliteitsfile (met lage bitrate) op het web geplaatst wordt, die eenvoudig kan bekeken worden.

Bij ‘efficiënte’ codecs, kan het gebeuren dat je deze grijze artifacten ziet wanneer je door een video scrolt. Dit komt omdat op die moment in de video de frame niet helemaal beschreven wordt (er wordt gebruik gemaakt van vorige frames, om opslagruimte te besparen.
Het is wachten op een volgende ‘I-frame’ of ‘keyframe’ tot er weer een beeld volledig beschreven wordt.
Deze codecs noemt men long-GOP-codecs (GROUP of PICTURES).
Intermediate-codecs (zware codecs) beschrijven elke frame volledig, en zijn daardoor ‘zwaarder’ = hoge bitrates (vb. ProRes, DNxHR,…)
Meer informatie vind je in dit artikel.
4.8 Opslagmedia
Digitale video kan je op allerlei manieren opslaan. Fabrikanten kiezen voor opslagmedia die het beste past bij de codecs die zij zullen gebruiken om de video op te slaan. Naargelang de vereisten van een codec, zal voor andere opslagmedia gekozen worden.
Consumer video wordt meestal op SD-kaart (of micro-SD)-kaart opgeslagen. Dit zijn goedkope kaartjes, maar zijn soms niet in staat om hoge bitrates te verwerken. Omdat de meeste consumercamera’s met kleine bitrates werken, is SD een perfecte oplossing voor deze camera’s.
Voor professionele video zijn er vele opname-dragers. Sommige cameramerken kiezen voor SD (de duurste SD-kaartjes, die hoge videobitrates kunnen verwerken), andere voor CFast of SSD, en sommige merken hebben hun eigen videodrager ontwikkeld, die ze verkopen met hun camera’s:
- Sony: SxS-kaartjes en XQD-kaartjes
- Panasonic: P2
- AJA: Pak Media
- …
De Blackmagic URSA Mini Pro G2 Camera neemt op op C Fast-kaarten. Deze zijn relatief duur, maar kunnen aan hoge snelheden video wegschrijven, nodig voor de werking van deze camera.
4.9 Resolutie
De resolutie van video kan je vergelijken met het aantal megapixels in fotografie. Hoe hoger de resolutie, hoe meer gegevens en details van het beeld je bijhoudt.
De huidige standaard voor televisie is (momenteel nog) Full HD, waarbij het videobeeld opgebouwd is uit 1920 op 1080 puntjes (pixels). Bij elke frame worden er dus 2.073.600 pixeltjes (1920×1080) met beeldinformatie naar het opnamemedium geschreven.
Zo kan je eigenlijk stellen dat Full HD video overeenkomt met filmen aan 2 megapixels per frame.
Steeds vaker zal men anno 2020 in UHD filmen, een resolutie 4 keer hoger dan Full HD.
De recente trend is Ultra HD en 4K. 4K slaat op een resolutie van 4000 breedtepixels (eigenlijk is UHD 3840 x 2160, maar beide termen worden door elkaar gebruikt). UHD kan je eenvoudig uitleggen als video die 4 keer meer beeldinformatie bevat dan Full HD, en dus een nog scherpere (mss te scherp?) manier om video te registreren.
De meeste nieuwe televisies kunnen UHD-video afspelen. Momenteel kan je in Vlaanderen nog geen UHD liniaire televisie zien (Netflix en YouTube-apps ondersteunen het wel).
4.10 Bitrate
Naast resolutie is bitrate een belangrijke factor in de creatie van professionele video. Je kan met de meeste camera’s in verschillende kwaliteiten (die samenhangen met bitrates) filmen. Hoe hoger de bitrate, hoe minder je kan opnemen op een kaartje, maar hoe meer beeldinformatie wordt bijgehouden.
Ook in video bestaat zo de mogelijkheid om RAWte filmen, waarbij je met erg ‘zware’ bestanden zit, die je in postproductie nog erg zwaar kan bewerken.
De bitrate wordt uitgedrukt in Megabit per seconde: een Megabit is een achtste van een megabyte. Zo filmen de JVC camera’s van school aan 50Mbit/sec, ofwel 6,25 MB per seconden. Hierdoor kan je op een kaartje van 32Gb, 82 minuten filmen.
Consumer-camera’s filmen meestal aan lagere bitrates, zodat er vele uren video op het geheugenkaartje past. Sommige camera’s filmen zo aan 24Mbit/sec, 10Mbit/sec, of nog minder.
4.11 Framerate
Om een correcte weergave van video te maken, filmen de meeste camera’s aan een framerate van 25 beelden per seconden. Dit wil zeggen dat een camera 25 foto’s per seconde neemt, die achter elkaar ‘gelijmd’ de illusie van bewegend beeld vormen.
Speelfilms (die nog steeds gedomineerd wordt door Hollywood) filmt men meestal aan 24 beelden per seconde. The Hobbit werd gefilmd tegen een dubbele framerate, van 48 beelden per seconde. Hierdoor registreer je wat er gebeurt met dubbel zoveel precisie, waar niet iedereen fan van bleek te zijn.
De actiecamera GoPro (en anderen) zijn in staat om aan hoge framerates te filmen, waardoor je nauwkeurige slow-motions kan creëren. Want als je weet dat je met 25 beelden per seconde genoeg hebt om video mooi weer te geven, dan heb je met 100 beelden per seconde (registratie), voldoende ‘frames’ verzameld, om een mooie slowmotion te maken van 4 seconden.
Extreme voorbeelden van slow-motion camera’s zijn de speciaal ontwikkelde ‘high speeld camera’s’, als de Weiscam. Deze kunnen tot 4000 (!) frames per seconde opnemen. De dag-huurprijs van deze camera’s ligt hoger dan de aankoopprijs van meerdere GoPro-camera’s.